top of page
  • Ralph Ummelen

Leegstandschade en faillissement


Verhuurders die gerechtigd zijn in geval van faillissement zogenaamde leegstandschade[1] te claimen onder een door een derde (meestal bank) gestelde bankgarantie ten gunste van verhuurder kunnen dat op grond van de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad blijven doen[2]. De bank die uit hoofde van de door de failliete huurder gestelde contra-garantie vervolgens de (failliete) boedel wenst te belasten, wordt echter een halt toe geroepen. De bank is niet gerechtigd zich op de boedel te verhalen nu de regeling van art. 39 FW daardoor zou worden doorkruist. Een opzegging ex art. 39 FW heeft tot gevolg dat de in de huurovereenkomst overeengekomen vergoeding voor leegstandschade geen effect jegens de boedel heeft. Of de verhuurder kan claimen onder de bankgarantie is uiteraard wel afhankelijk van de tekst van de garantie en van de huurovereenkomst zelf. In de huurovereenkomst of in de garantie moet een verplichting tot vergoeding van leegstandschade zijn neergelegd. Conclusie is dat de curator van de huurder een mogelijke actie jegens de bank heeft indien en voor zover de bank de boedel belast uit hoofde van de door de failliet huurder gestelde contra-garantie. De verhuurder die terecht onder de garantie heeft geclaimd gaat “vrijuit”. De curator heeft jegens de verhuurder in beginsel geen actie.

Genoemd arrest van de Hoge Raad is het zoveelste in de serie over het claimen van leegstandschade in geval van faillissement. De vraag is of het bij het arrest van 17 februari 2017 blijft. Banken hebben nu eenmaal een aantal instrumenten die zij kunnen inzetten om toch niet met lege handen achter te blijven. Lees hier het volledige arrest: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:278

[1] Gemiste huur wegens voortijdig einde huurovereenkomst door rechtsgeldige opzegging curator

[2] HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:278 (Hansteen/Verwiel q.q.)


bottom of page